Het ophalen en afvoeren van overleden dieren roept in de praktijk regelmatig vragen op: wie is waarvoor verantwoordelijk, en onder welke wetgeving valt dat precies? De onderstaande memo van de Spreekbuis Wildopvang en Dierenambulances geeft een overzicht van de belangrijkste wettelijke kaders en verantwoordelijkheden rondom het omgaan met kadavers – zowel van gezelschapsdieren als van wilde dieren.
Voor dierenambulances wordt uitgelegd hoe de gemeentelijke zorgplicht is geregeld en welke afspraken vaak worden gemaakt met Rendac. Voor wildopvangcentra wordt uiteengezet hoe de verantwoordelijkheden liggen bij terreinbeheerders en gemeenten, en welke mogelijkheden er zijn voor financiële bijdragen vanuit gemeenten of provincies.
De memo helpt organisaties binnen de dierenhulpsector om helderheid te krijgen over hun rol, rechten en plichten, en biedt handvatten om afspraken met gemeenten of andere partijen goed vast te leggen.
De memo is hier te downloaden: Memo ophalen kadavers
De integrale tekst hieronder:
MEMO
Wettelijke taken en bevoegdheden ophalen van kadavers
Debbie de Beer – Jurist Spreekbuis Wildopvang en Dierenambulances
september 2025
Het (op de juiste wijze) omgaan met overleden dieren is een groot onderdeel van ons
werk. Wanneer we spreken van overleden dieren, hebben we het steeds over
kadavers, hetgeen in de Wet dieren (artikel 1.1, eerste lid) wordt gedefinieerd als
“lichamen van dode dieren die niet worden verwerkt tot voor menselijke consumptie
bestemde producten”.
Maar wie is nu exact waar verantwoordelijk voor als je te maken hebt met kadavers?
Juridische context
Gezelschapsdieren
Kadavers van gezelschapsdieren worden, zolang deze dieren niet worden begraven
of gecremeerd, op grond van artikel 8 van de Verordening (EG) 1069/20091 en op
grond van artikel 3.20 van de Regeling dierlijke producten, gezien als “dierlijke
bijproducten van de eerste categorie”. Is een kadaver te kwalificeren als dierlijk
bijproduct, dan gelden er bepaalde regels met betrekking tot hoe om te gaan met dit
kadaver.
De gemeente heeft, op grond van de Wet dieren (artikel 3:5), een bepaalde
verantwoordelijkheid ten aanzien van overleden gezelschapsdieren. De gemeente
dient namelijk bij gemeentelijke verordening regels te stellen ter zake het:
a. aangeven en bewaren door de houder2 van kadavers van gezelschapsdieren;
b. ophalen van kadavers van gezelschapsdieren; en
c. overdragen van kadavers van gezelschapsdieren aan de ondernemer binnen
wiens werkgebied het materiaal zich bevindt.
Een gemeente hoeft bovenstaande niet in een verordening vast te leggen op het
moment dat er al een overeenkomst is gesloten tussen de gemeente en de net
genoemde ‘ondernemer’.
1Verordening (EG) 1069/2009 – Dierlijke bijproducten (“dode dieren of delen van dieren” – artikel 3, eerste lid) ontstaan onder andere bij de verwijdering
van dode dieren (overweging 2). Er zijn drie categorieën van dierlijke bijproducten, ingedeeld op de risico’s die zij potentieel hebben op de volksgezondheid
en diergezondheid. Hoe hoger de categorie, hoe groter het risico. De verordening is van toepassing op gezelschapsdieren (“alle dieren van soorten die
gewoonlijk door de mens worden gevoed en gehouden, doch niet gegeten, en die niet voor veeteelt worden gehouden – artikel 3, achtste lid. Blijkens
overweging 16 vallen huisdieren onder ‘gezelschapsdieren’) en op wilde dieren waarvan wordt vermoed dat zij met een overdraagbare ziekte zijn besmet.
Gezelschapsdieren (artikel 8, onder a en meer onder iii) en wilde dieren waarvan wordt vermoed dat zij met een overdraagbare ziekte zijn besmet (artikel
8, onder a en meer onder v), worden geschaard onder Categorie I. Blijkens artikel 12 wordt Categorie I-materiaal doorgaans verbrand of verstookt.
Gezelschapsdieren mogen echter worden begraven (artikel 19, eerste lid onder a, jo. artikel 16 onder d).
2De ‘houder’ van een dier is van juridisch andere betekenis dan de ‘eigenaar’ van een dier!
1
Rendac is in Nederland steeds de aangewezen ‘ondernemer’. Dit is wettelijk bepaald
in het tweede lid van artikel 3.21 van de Regeling dierlijke producten.
Rol dierenambulances
Dierenambulances maken contractueel nadere afspraken met gemeenten. De
daadwerkelijke uitoefening van de wettelijke verplichting die een gemeente heeft ten
aanzien van kadavers van gezelschapsdieren, wordt in zo’n contract vaak uitbesteed
aan een dierenambulance.
Rendac werkt veelal samen met dierenambulances en schrijft hen dan ook vaak direct
aan bij facturatie. Als het goed is zijn hierover nadere afspraken gemaakt tussen
Rendac en de betreffende dierenambulances.
Vaak zie je dat een dierenambulance geld ontvangt van de gemeente voor het
ophalen dan wel in bewaring nemen van overleden gezelschapsdieren, waarmee de
rekening van Rendac kan worden betaald.
Als bovenstaande in bepaalde gevallen anders lijkt te zijn en onbillijk nadeel lijkt op
te leveren voor een dierenambulance, dan is het aan te raden de paperassen er goed
op na te slaan en te kijken welke afspraken er zijn vastgelegd.
Wilde dieren
Wilde dieren vallen over het algemeen niet onder het stelsel van de Verordening (EG)
1069/2009. Dit is alleen anders wanneer wordt vermoed dat zij met een
overdraagbare ziekte zijn besmet.
De verantwoordelijkheid voor het opruimen van een kadaver van een wild dier is
afhankelijk van de plek waar het dier wordt gevonden. Het is namelijk aan de
terreinbeheerder om het dier op te ruimen.3 Dit vertaalt zich als volgt:
o eigen terrein: de eigenaar van het terrein draagt verantwoordelijkheid
voor het opruimen van het kadaver;
o openbaar terrein: in beginsel is de gemeente verantwoordelijk voor het
opruimen van kadavers. Hoewel dit niet direct in de wet is verankerd, is
het wel gebaseerd op de algemene zorgplicht die gemeenten hebben
voor het beheer en onderhoud van openbare ruimten. Deze zorgplicht
vindt men op diverse manieren in wet- en regelgeving terug4;
o het water: het waterschap is in het gros van de gevallen de aangewezen
terreinbeheerder;
3In de praktijk betekent dit dat instanties die op grote schaal met overleden wilde dieren van doen hebben, de kadavers aanbieden aan Rendac.
4Zie bijvoorbeeld artikel 2.3, eerste lid, van de Omgevingswet.
2
o langs het spoor: ProRail is de aangewezen verantwoordelijke beheerder;
o de snelweg: Rijkswaterstaat kan worden benaderd voor het ophalen en
opruimen van het dier;
o beheerd gebied: de betreffende terreinbeheerder is verantwoordelijk
voor het opruimen van het dier.
Dode wilde dieren waarvan wordt vermoed dat deze zijn besmet met een
overdraagbare ziekte, worden, evenals gezelschapsdieren, aangemerkt als “dierlijke
bijproducten van de eerste categorie”.5 Kan het kadaver worden opgehaald voor
verwerking, dan doet de houder van het dier op grond van artikel 3.22 van de
Regeling dierlijke producten zo spoedig mogelijk aangifte van het dierlijke bijproduct
bij Rendac.6 De Regeling dierlijke producten voorziet in de verdere regels aangaande
het bewaren, aanbieden en overdragen van het kadaver.
Rol wildopvangcentra
Met de zorg en het welzijn van wilde dieren is niet specifiek één instantie belast. In
artikel 1.4 van de Wet dieren wordt namelijk gesteld dat “een ieder” voldoende zorg
in acht neemt voor dieren. Wildopvang springen vaak in de bres en geven hier
vervolgens (na het verkrijgen van de benodigde vergunningen7) handen en voeten
aan.
Landelijke wetgeving voorziet vervolgens, in tegenstelling tot waar het overleden
gezelschapsdieren betreft, niet in bepalingen over de zorg voor overleden wilde
dieren. Wildopvangen zijn (als we het platslaan) beheerders van het terrein waar het
kadavers van wilde dieren onder zich krijgt. Dit betekent dat zij verantwoordelijk zijn
voor het opruimen hiervan. Echter is het niet zo dat wildopvangcentra altijd en zonder
meer hiervoor alle kosten dragen. Hoewel er dus geen nationale wettelijke
verplichting ten aanzien van wilde dieren geldt8, hebben veel gemeenten specifiek
‘dierenbeleid’ vastgesteld en zien zich dan ook verantwoordelijk voor in het wild
levende dieren. Deze gemeenten dragen over het algemeen dan ook, op basis van
contractuele afspraken, financieel bij aan de opvang van wilde dieren. Hiermee
kunnen kosten die worden gemaakt voor het ‘opruimen van kadavers’, worden
gedekt. Ook dragen steeds meer provincies bij aan de financiële ondersteuning van
wildopvangcentra.
5Overweging 13 en artikel 8, onder a, meer specifiek onder v, van de Verordening (EG) 1069/2009.
6Dit staat aldus los van de vraag wanneer een dier gemeld moet worden voor onderzoek bij instanties als de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en
het Dutch Wildlife Health Centre.
7Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet spreken we van een ‘vergunning’. Voor 1 januari 2024 hadden we het steeds over een ‘ontheffing’.
8Voor de overzichtelijkheid van de memo wordt hier niet nader ingegaan op geldende provinciale verplichtingen die bijvoorbeeld zien op het faunabeheer.