Vrijspraak voor wildopvangcentra
“Na een periode van zenuwslopende jaren die voor de betrokken dierenhulpverleners waarschijnlijk als eeuwen hebben aangevoeld, is er dan eindelijk duidelijkheid gekomen voor de drie wildopvangcentra die in 2019 en 2020 zijn overvallen door een bezoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA).
Het vonnis is luid en duidelijk: vrijspraak.
De NVWA bracht de diverse wildopvangcentra al die jaren geleden een bezoekje naar aanleiding van meldingen over eventuele misstanden. Hoewel er tijdens de invallen ongetwijfeld tijd is geweest voor een korte introductie, hebben de inspecteurs het al snel helder: van misstanden kan zeker gesproken worden. Zo zouden er namelijk lichamelijke ingrepen bij dieren worden verricht (zoals het hechten van wonden) en medicijnen worden toegediend door medewerkers van de opvangen die hiertoe volgens de wet niet bevoegd zijn. (Zelfs het mogelijk niet op tijd aanleveren van rapportages aan de provincie liet de NVWA niet onberoerd.) Het gevolg: een strafbeschikking op de mat.
De strafbeschikkingen werden echter succesvol aangevochten. Het mag dan wat tijd en rimpels kosten, gerechtigheid buigt niet voor de wetten van de natuur.
De drie wildopvangcentra (en een medewerker die persoonlijk werd vervolgd) zijn, ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten op 21 november 2024 door de rechtbank Overijssel vrijgesproken. Sterker nog, het woord ‘vrijspraak’ werd tijdens het uitspreken van het vonnis door de rechter dusdanig vaak in de mond genomen, dat het deed twijfelen of niet steeds dezelfde passage werd voorgelezen.
Fantastisch nieuws. Een strafblad als beloning voor een tomeloze inzet voor en aan wilde dieren, daar zit natuurlijk niemand op te wachten.
Tóch is het belangrijk ook kanttekeningen te plaatsen bij het vonnis van de rechtbank. Aan het bekijken en beoordelen van de olifant in de kamer, namelijk dat het handelen, zoals gesteld door de NWVA, mogelijk wel degelijk in strijd kan zijn met geldende wet- en regelgeving, kwamen de rechters niet toe. Steeds kon, aldus de rechtbank, niet worden bewezen dat de ten laste gelegde feiten ook echt op dát moment ten aanzien van dát specifieke dier door een medewerker van een opvangcentra was begaan. Onvoldoende wettig en overtuigend bewijs betekent vrijspraak. Pas als een feit bewezen wordt verklaard, komt men toe aan de vraag of het feit, dan wel de verdachte daadwerkelijk strafbaar is.
Een tweede notie is ook op zijn plek: vrijspraak betekent geen vrijbrief. Hoewel het aldus moeilijk is gebleken om voor het gerecht te bewijzen dat gedragingen op een bepaald moment en door een bepaald persoon zijn begaan, wil dat niet zeggen dat alle remmen los kunnen. Niet alles kan en niet alles mag; het is en blijft dan ook essentieel dat het immens belangrijke werk van wildopvangcentra wordt uitgevoerd door mensen die weten wat ze aan het doen zijn en daar de wet- en regelgeving serieus bij nemen en daar ook naar handelen.
De huidige wet- en regelgeving is op dit moment echter niet werkbaar. Het is voor veel opvangen logistiek en financieel niet haalbaar om met elk individueel dier een dierenartsbezoek af te leggen. Bovendien is er een landelijk tekort aan dierenartsen, wat het kunnen afleggen van een dierenartsbezoek überhaupt al lastig maakt. Daarom werkt de Spreekbuis Wildopvang en Dierenambulances, ook na het gewezen vonnis, in samenwerking met alle betrokken partijen (wildopvangcentra, het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN), de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD), maar ook met de NVWA) hard door aan het mede mogelijk maken van beter uitvoerbaar beleid. Zo kunnen alle opvangmedewerkers en betrokken dierenartsen met veel liefde en plezier, maar vooral ook met een gerust hart, in de toekomst hun mooie werk blijven doen. De zorg en opvang van de (wilde) dieren staat hierbij centraal.
Maar desalniettemin: nu vieren we feest en mag voor even de vlag uit.”
De volledige uitspraken van de rechtbank zijn hier terug te lezen:
- Rechtbank Overijssel, ECLI:NL:RBOVE:2024:6143
- Rechtbank Overijssel, ECLI:NL:RBOVE:2024:6161
- Rechtbank Overijssel, ECLI:NL:RBOVE:2024:6162
- Rechtbank Overijssel, ECLI:NL:RBOVE:2024:6163
Per uitspraak is door de Spreekbuis een overzicht op hoofdlijnen gemaakt:
ECLI:NL:RBOVE:2024:6143
De ten laste gelegde feiten
- Lichamelijke ingrepen verrichten bij twee duiven, meer specifiek het hechten van wonden (periode 15 juni 2020 – 1 juli 2020);
- Beroepsmatig diergeneeskundige handelingen verrichten, zonder hiervoor bevoegd te zijn, meer specifiek het toedienen het medicijn Novadox met kanalisatiestatus UDD (mag alleen door een dierenarts worden gebruikt) (periode 1 januari 2020 – 1 juli 2020).
- Dit in strijd met artikel 4.1 Wet dieren
Voorvraag
De verdediging heeft gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden. Daartoe is aangekaart dat er niet tot vervolging had mogen worden overgegaan nu er uitsluitend goede intenties waren bij de verdachte en deze zelf niet van de gedragingen heeft geprofiteerd. Ook zijn de doel en strekking van de wet (het dierenwelzijn en de bescherming van de voedselketen) niet in het geding gekomen, was bestuurlijke handhaving mogelijk en was er sprake van een lange tijdspanne. De rechtbank verklaart de officier van justitie ontvankelijk, omdat het Openbaar Ministerie zelfstandig mag beslissen wel of geen strafvervolging in te zetten en er slechts in heel uitzonderlijke situaties gesproken kan worden van niet-ontvankelijkheid. Daarvan is hier geen sprake.
Feiten, omstandigheden en standpunten
Op 30 juni 2020 en 1 juli 2020 zijn er door medewerkers van de NWVA inspecties uitgevoerd bij de opvang waar de verdachte werkzaam was. Tijdens de tweede inspectie waren er twee duiven met gehechte wonden aanwezig in de opvang. Door een medewerker zijn tevens patiëntenkaarten overhandigd, waaruit bleek dat een merel en een kakariki zijn behandeld met het middel Novadox.
De verdediging stelde ter zitting dat de verdachte van de feiten moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs; ten aanzien van feit 1 is het onduidelijk wie de duiven heeft gehecht. Bovendien valt ‘hechten’ mogelijk niet onder het begrip ‘lichamelijk ingreep’ uit de Wet dieren. Ten aanzien van feit 2 is het onduidelijk of de verdachte de medicatie heeft toegediend. Ook kan ook niet gesproken worden van een ‘geneeskundige handeling’ als gedefinieerd in de Wet dieren, nu er geen sprake was van het verlenen van een economische activiteit van diensten aan derden.
Overwegingen rechtbank
De rechtbank overweegt dat inderdaad niet kan worden vastgesteld wie de wonden heeft gehecht. De enkele verklaring van de getuige dat dit is gedaan door de verdachte, is onvoldoende, zeker omdat het dossier deze wetenschap bij de getuige niet heeft ondersteund. Niet staat vast dat de medicatie niet door een dierenarts is toegediend. Ten aanzien van het toepassen van de diergeneesmiddelen met de kanalisatiestatus UDD wordt opgemerkt dat ook hier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte dit feit heeft begaan. De enkele vermelding van de naam op de patiëntenkaart is hiervoor onvoldoende. Daarnaast is het voor een houder van een dier toegestaan om, bij voorschrijving van en na het opstellen van een behandeladvies door de dierenarts, sommige UDD-middelen zelf aan het betreffende dier toe te dienen. Dit op basis van de Regeling diergeneesmiddelen. Niet staat vast dat er voor deze dieren geen voorschrijving is geweest van het medicijn en er geen bijbehorend behandeladvies is opgesteld door een dierenarts.
De verdachte wordt van alle ten laste gelegde feiten vrijgesproken. De eerder uitgevaardigde strafbeschikking wordt vernietigd.
ECLI:NL:RBOVE:2024:6161
De ten laste gelegde feiten
- Op voorhanden c.q. op voorraad hebben van diergeneesmiddelen, meer specifiek Cavasan en Spartrix met kanalisatiestatus UDD (mogen alleen door een dierenarts worden gebruikt) (periode 23 juni 2020 – 14 juli 2020).
- Dit in strijd met artikel 2.19 Wet dieren
- Lichamelijke ingrepen verrichten bij dieren, meer specifiek het hechten van wonden bij houtduiven, Turkse tortels, een zanglijster, een postduif en een wilde eend (periode 1 mei 2019 – 1 juli 2020);
- Mishandelen van een duif door deze te euthanaseren met spiritus en/of het hoofd van die duif af te trekken (2 augustus 2020);
- Niet vóór 1 februari rapporteren aan de provincie Utrecht over de in het voorgaande jaar opgevangen dieren (periode 1 februari 2019 – 1 februari 2021)
- Dit in strijd met de ontheffing van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie
Nietigheid
Het tweede genoemde feit, is, los van de specifieke lichamelijke verrichtingen bij de genoemde dieren, ook in algemene zin ten laste gelegd. De rechtbank is van oordeel dat dit feit onvoldoende duidelijk en te algemeen is beschreven. In de oproeping heeft de zinsnede “althans (een) lichamelijk ingreep/ingrepen heeft verricht en/of laten verrichten bij (een) vogel(s) die zijn binnengebracht bij het [verdachte] aan het [adres]” gestaan. Dit, afgezet tegen de duur van de pleegperiode en de in die periode grote hoeveelheid opgevangen vogels, maakt dat de verdachte zich hiertegen niet goed genoeg kan verdedigen. De oproeping tegen de algemene tenlastelegging van dit feit wordt daarom nietig verklaard.
Voorvraag
De verdediging heeft gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden. Daartoe is aangekaart dat er niet tot vervolging had mogen worden overgegaan nu er uitsluitend goede intenties waren bij de (medewerkers van de) verdachte en deze zelf niet van de gedragingen heeft geprofiteerd. Ook zijn de doel en strekking van de wet (het dierenwelzijn en de bescherming van de voedselketen) niet in het geding gekomen, was bestuurlijke handhaving mogelijk en was er sprake van een lange tijdspanne. De rechtbank verklaart de officier van justitie ontvankelijk, omdat het Openbaar Ministerie zelfstandig mag beslissen wel of geen strafvervolging in te zetten en er slechts in heel uitzonderlijke situaties gesproken kan worden van niet-ontvankelijkheid. Daarvan is hier geen sprake.
Feiten, omstandigheden en standpunten
Op 23 juni 2020 en 14 juli 2020 zijn er door medewerkers van de NWVA inspecties uitgevoerd bij de opvang. Tijdens de eerste inspectie zijn er een aangebroken tube Cavasan en een aangebroken verpakking Spartrix aangetroffen. Bij de tweede inspectie is er nog meer Spartrix gevonden. Op 1 juni 2020, resp. 2 juni is de patiëntenadministratie van 2019 en 2020 verstrekt, waaruit blijkt dat er wonden zijn gehecht.
De verdediging stelde ter zitting dat de verdachte van de feiten moet worden vrijgesproken. De medicijnen uit het eerste feit zouden zijn voorgeschreven door een dierenarts. Ten aanzien van feit 2 kan niet gezegd worden dat deze handelingen niet door een dierenarts zijn verricht. Bovendien valt ‘hechten’ mogelijk niet onder het begrip ‘lichamelijk ingreep’ uit de Wet dieren. Voor wat betreft de euthanasie kan volgens de verdediging niet worden vastgesteld welke duif op welke datum is geëuthanaseerd. Voor het niet tijdig aanleveren van de jaarrapportage uit feit 4 is, aldus de verdediging, ook geen bewijs.
Overwegingen rechtbank
De rechtbank overweegt dat het voor een houder van een dier is toegestaan om, bij voorschrijving van en na het opstellen van een behandeladvies door de dierenarts, sommige UDD-middelen zelf aan het betreffende dier toe te dienen. Dit op basis van de Regeling diergeneesmiddelen. Niet staat vast dat er voor deze dieren geen voorschrijving is geweest van het medicijn c.q. geen behandeladvies is opgesteld door een dierenarts. Volgens de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de aangetroffen medicijnen in strijd met de Regeling diergeneesmiddelen voorhanden heeft gehad. De rechtbank overweegt dat het ook niet is vast te stellen wie, inzake feit 2, de wonden heeft gehecht. De enkele verklaringen hiervan van getuigen dat dit is gebeurd door een medewerker van de opvang is onvoldoende, nu dit niet op basis van het dossier kan worden vastgesteld. // NB: Uit de patiëntenadministratie blijkt een lichamelijke ingreep op een meerkoet, terwijl deze niet op de tenlastelegging voorkomt. Ten aanzien van het doden van de duif kan op basis van (enkel) een Whatsapp-gesprek van 2 augustus 2020 niet worden vastgesteld dat op deze datum een duif zou zijn gedood door het inspuiten van spiritus en/of onthoofding. Ook kan, inzake het vierde feit, op basis van het dossier niet worden vastgesteld of, en zo ja bij wie, de genoemde rapportages zijn ingediend bij de provincie wat maakt dat niet kan worden gesteld dat dit niet tijdig is gebeurd.
De verdachte wordt van alle ten laste gelegde feiten vrijgesproken. De eerder uitgevaardigde strafbeschikking wordt vernietigd.
ECLI:NL:RBOVE:2024:6162
De ten laste gelegde feiten
- Op voorhanden c.q. op voorraad hebben van diergeneesmiddelen, meer specifiek Novadox, Synulox, Fysiologische zoutoplossing (voor injectie) en een substantie met Enrofloxacine, allen met kanalisatiestatus UDD (mogen alleen door een dierenarts worden gebruikt) (periode 30 juni 2020).
- Dit in strijd met artikel 2.19 Wet dieren
- Lichamelijke ingrepen verrichten bij dieren, meer specifiek het hechten van wonden bij twee duiven (periode 1 januari 2018 – 1 juli 2020);
- Beroepsmatig diergeneeskundige handelingen laten verrichten, zonder dat de medewerkers hiervoor bevoegd zijn, meer specifiek het toedienen van Novadox (periode 1 januari 2020 – 1 juli 2020).
- Dit in strijd met artikel 4.1 Wet dieren
Nietigheid
Het tweede genoemde feit, is, los van de specifieke lichamelijke verrichtingen bij de genoemde dieren, ook in algemene zin ten laste gelegd. De rechtbank is van oordeel dat dit feit onvoldoende duidelijk en te algemeen is beschreven. In de oproeping heeft de zinsnede “althans (een) lichamelijk ingreep/ingrepen heeft verricht bij (een) vogel(s) die zijn binnengebracht en/of opgevangen bij de [bedrijf] op locatie [adres]” gestaan. Dit, afgezet tegen de duur van de pleegperiode en de in die periode grote hoeveelheid opgevangen vogels, maakt dat de verdachte zich hiertegen niet goed genoeg kan verdedigen. De oproeping tegen de algemene tenlastelegging van dit feit wordt daarom nietig verklaard.
Voorvraag
De verdediging heeft gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden. Daartoe is aangekaart dat er niet tot vervolging had mogen worden overgegaan nu er uitsluitend goede intenties waren bij de (medewerkers van de) verdachte en deze zelf niet van de gedragingen heeft geprofiteerd. Ook zijn de doel en strekking van de wet (het dierenwelzijn en de bescherming van de voedselketen) niet in het geding gekomen, was bestuurlijke handhaving mogelijk en was er sprake van een lange tijdspanne. De rechtbank verklaart de officier van justitie ontvankelijk, omdat het Openbaar Ministerie zelfstandig mag beslissen wel of geen strafvervolging in te zetten en er slechts in heel uitzonderlijke situaties gesproken kan worden van niet-ontvankelijkheid. Daarvan is hier geen sprake.
Feiten, omstandigheden en standpunten
Op 30 juni 2020 en 1 juli 2020 zijn er door medewerkers van de NWVA inspecties uitgevoerd bij de opvang. Tijdens de eerste inspectie zijn er verpakkingen Novadox en Synulox en een fysiologische zoutoplossing (bedoeld om te injecteren) aangetroffen. Bij de tweede inspectie waren er twee duiven met gehechte wonden aanwezig in de opvang. Op 1 juli 2020 zijn de patiëntenkaarten overhandigd. Op vier van deze kaarten stond vermeld dat er Novadox is toegediend (te weten bij een kakariki, twee merels en een holenduif).
De verdediging stelde ter zitting dat de verdachte van de feiten moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De medicijnen uit het eerste feit zouden zijn voorgeschreven door een dierenarts. Ten aanzien van feit 2 kan niet worden gezegd dat ‘hechten’ valt onder het begrip ‘lichamelijk ingreep’ uit de Wet dieren. Voor wat betreft het derde feit kan niet gesproken worden van het verrichten van een ‘geneeskundige handeling’ als gedefinieerd in de Wet dieren, nu er geen sprake was van het verlenen van een economische activiteit van diensten aan derden.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt dat het voor een houder van een dier is toegestaan om, bij voorschrijving van en na het opstellen van een behandeladvies door de dierenarts, sommige UDD-middelen zelf aan het betreffende dier toe te dienen. Dit op basis van de Regeling diergeneesmiddelen. Niet staat vast dat er voor deze dieren geen voorschrijving is geweest van het medicijn/behandeladvies is opgesteld door een dierenarts. Volgens de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de aangetroffen medicijnen in strijd met de Regeling diergeneesmiddelen voorhanden heeft gehad. Bovendien had de Synulox een etiket op de verpakking waaruit bleek dat het medicijn door een dierenarts was voorgeschreven ter behandeling van een uil. Het ontbreken van etiketten op de overige diergeneesmiddelen betekent niet dat deze niet zijn voorgeschreven door een dierenarts voor de behandeling van specifieke dieren. De rechtbank overweegt dat het ook niet is vast te stellen wie, inzake feit 2, de wonden heeft gehecht. De enkele verklaringen hiervan van een getuige dat dit is gebeurd door een medewerker van de opvang is onvoldoende, nu dit niet op basis van het dossier kan worden vastgesteld. Ten aanzien van het toepassen van de diergeneesmiddelen met de kanalisatiestatus UDD wordt opgemerkt dat ook hier niet kan worden vastgesteld dat dit feit door medewerkers van de verdachte is begaan. De enkele vermelding van een naam op de patiëntenkaart is hiervoor onvoldoende. Daarnaast staat het niet vast dat wat betreft de medicatie voor de dieren geen voorschrijving is geweest van het medicijn c.q. geen behandeladvies is opgesteld door een dierenarts.
De verdachte wordt van alle ten laste gelegde feiten vrijgesproken. De eerder uitgevaardigde strafbeschikking wordt vernietigd.
ECLI:NL:RBOVE:2024:6163
De ten laste gelegde feiten
- Op voorhanden c.q. op voorraad hebben van diergeneesmiddelen, meer specifiek Clavubactin, Baytril, Sulfatrim, Novadox, Cavasan en Spartrix, allen met kanalisatiestatus UDD (mogen alleen door een dierenarts worden gebruikt) (periode 1 oktober 2019)
- Dit in strijd met artikel 2.19 Wet dieren
- Lichamelijke ingrepen verrichten bij dieren, meer specifiek het hechten van een stormmeeuw, een houtsnip, een blauwe reiger, een waterhoen, een knobbelzwaan, een aalscholver, een houtduif, een appelvink, een Turkse tortel, een grauwe gans en een wilde eend // het knippen van een luchtblaas bij een ekster, een waterhoen, een huismus, een zanglijster en een koolmees // het openmaken van een abces bij een Turkse tortel // het verwijderen van een grote ontstekingsbult in de nek van een ekster // het subcutaan toedienen van vocht aan een kauw // het amputeren van een eerste linker teen bij een postduif (periode 1 januari 2019 – 4 december 2019);
- Beroepsmatig diergeneeskundige handelingen laten verrichten, zonder dat de medewerkers hiervoor bevoegd zijn, meer specifiek het toedienen van Cavasan, Sulfatrim, Spartrix, Clavubactin en Doxoral (periode 1 januari 2019 – 4 december 2019).
- Dit in strijd met artikel 4.1 Wet dieren
Nietigheid
Het tweede genoemde feit, is, los van de specifieke lichamelijke verrichtingen bij de genoemde dieren, ook in algemene zin ten laste gelegd. De rechtbank is van oordeel dat dit feit onvoldoende duidelijk en te algemeen is beschreven. In de oproeping heeft de zinsnede “althans (een) lichamelijk ingreep/ingrepen heeft verricht en/of laten verrichten bij (een) vogel(s) die zijn binnengebracht bij het [verdachte] aan de [adres]” gestaan. Dit, afgezet tegen de duur van de pleegperiode en de in die periode grote hoeveelheid opgevangen vogels, maakt dat de verdachte zich hiertegen niet goed genoeg kan verdedigen. De oproeping tegen de algemene tenlastelegging van dit feit wordt daarom nietig verklaard.
Voorvraag
De verdediging heeft gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden. Daartoe is aangekaart dat er niet tot vervolging had mogen worden overgegaan nu er uitsluitend goede intenties waren bij de (medewerkers van de) verdachte en deze zelf niet van de gedragingen heeft geprofiteerd. Ook zijn de doel en strekking van de wet (het dierenwelzijn en de bescherming van de voedselketen) niet in het geding gekomen, was bestuurlijke handhaving mogelijk en was er sprake van een lange tijdspanne. De rechtbank verklaart de officier van justitie ontvankelijk, omdat het Openbaar Ministerie zelfstandig mag beslissen wel of geen strafvervolging in te zetten en er slechts in heel uitzonderlijke situaties gesproken kan worden van niet-ontvankelijkheid. Daarvan is hier geen sprake.
Feiten, omstandigheden en standpunten
Op 1 oktober 2019 is er door medewerkers van de NWVA een inspectie uitgevoerd bij de opvang. Tijdens deze inspectie zijn de diergeneesmiddelen Clavubactin, Sulfatrim, Novadox, Cavasan en Spartrix aangetroffen. Op 4 december 2020 is het bestand met veterinaire verslaglegging overhandigd. Hierin werden, in de kolom ‘behandelplan’ op diverse plekken de termen ‘hechten’ en ‘spalken’ vermeld. Ook werd beschreven dat er luchtblazen zijn doorgeprikt, alsmede andere ingrepen, als het verwijderen van een ontstekingsbult, het subcutaan toedienen van vocht en een teenamputatie. In de kolommen ‘behandelplan’ of ‘medicatievoorschrift’ is op verschillende regels vermeld dat de geneesmiddelen Cavasan, Sulfatrim, Spartrix, Clavubactin en Doxoral zijn toegediend.
De verdediging stelde ter zitting dat de verdachte van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, alsmede van het onder 2 ten laste gelegde voor wat betreft het hechten van wonden en het doorprikken van luchtblazen. De medicijnen uit het eerste feit zouden zijn voorgeschreven door een dierenarts. Ten aanzien van feit 2 kan niet worden gezegd dat ‘hechten’ en ‘doorprikken van luchtblazen’ vallen onder het begrip ‘lichamelijk ingreep’ uit de Wet dieren. Tevens zouden deze handelingen net zo goed door een dierenarts verricht kunnen zijn. Voor wat betreft het derde feit kan niet gesproken worden van het verrichten van een ‘geneeskundige handeling’ als gedefinieerd in de Wet dieren, nu er geen sprake was van het verlenen van een economische activiteit van diensten aan derden.
Overwegingen rechtbank
De rechtbank overweegt dat het voor een houder van een dier is toegestaan om, bij voorschrijving van en na het opstellen van een behandeladvies door de dierenarts, sommige UDD-middelen zelf aan het betreffende dier toe te dienen. Dit op basis van de Regeling diergeneesmiddelen. Niet staat vast dat er voor deze dieren geen voorschrijving is geweest van het medicijn/behandeladvies is opgesteld door een dierenarts. Volgens de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de aangetroffen medicijnen in strijd met de Regeling diergeneesmiddelen voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft ter aanzien van de flacon Baytril verklaard dat deze al lange tijd in de opvang aanwezig was en niet meer werd gebruikt (en niet alle dierenartsen medicatie willen terugnemen). Niet kan worden uitgesloten dat de diergeneesmiddelen niet zijn voorgeschreven voor een dierenarts voor de behandeling van specifieke dieren. De rechtbank overweegt dat het ook niet is vast te stellen wie, inzake feit 2, de handelingen heeft verricht. Op basis van de verklaringen en het dossier kan niet worden uitgesloten dat de handelingen niet door een dierenarts zijn verricht.
Ten aanzien van het toepassen van de diergeneesmiddelen met de kanalisatiestatus UDD wordt opgemerkt dat ook hier niet kan worden vastgesteld door wie op welk moment een bepaald geneesmiddel is toegediend. Dit kan ook zijn gedaan door een dierenarts.
De verdachte wordt van alle ten laste gelegde feiten vrijgesproken. De eerder uitgevaardigde strafbeschikking wordt vernietigd.